Onderzoek BZK wijst uit: nauwelijks extra woonwagenstandplaatsen
De afgelopen jaren zijn nauwelijks extra woonwagenstandplaatsen aangelegd. Ook hebben nog maar weinig gemeenten woonwagenbeleid vastgesteld. Dat is de weinig verrassende uitkomst van de Herhaalmeting Woonwagenstandplaatsen in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). In een brief aan de Tweede Kamer laat demissionair minister Ollongren weten teleurgesteld te zijn over de uitkomsten. Ze schrijft gemeenten te gaan stimuleren om meer standplaatsen aan te leggen.
Uit de Herhaalmeting Woonwagenstandplaatsen blijkt dat er de afgelopen twee jaar maar zo’n 26 woonwagenstandplaatsen zijn bijgekomen. En dan gaat het waarschijnlijk vooral om standplaatsen die al op de planning stonden, nog voor minister Ollongren in juli 2018 het Beleidskader Woonwagen- en Standplaatsenbeleid presenteerde. Daarin schrijft de minister dat gemeenten rekening moeten houden met de mensenrechten van woonwagenbewoners. En onder bewoners van woonwagens wordt voor de goede orde verstaan: woonwagenbewoners, Roma, Sinti, kermisexploitanten en circusreizigers. Standplaatsen opheffen – het zogenoemde ‘uitsterfbeleid’ – mag niet meer. Gemeenten moet juist meer standplaatsen aanleggen als daar behoefte aan is, luidt de boodschap van het Rijk.
Het beleidskader is er gekomen naar aanleiding van internationale verdragen en uitspraken, een kritisch onderzoeksrapport van de Nationale Ombudsman en oordelen van het College voor de Rechten van de Mens.
Spreiding
Het jongste onderzoek, uitgevoerd door Companen, laat zien dat ons land ongeveer 8.854 woonwagenstandplaatsen telt per 1 november 2020. Daarnaast zijn er 443 bijzondere situaties, waaronder 224 standplaatsen met stenen woningen. Worden die bijzondere situaties meegerekend, dan zijn er in totaal 9.297 standplaatsen.
Zoals ook al uit het eerste standplaatsenonderzoek in opdracht van het ministerie naar voren kwam, liggen de meeste standplaatsen (meer dan duizend) in de provincies Noord-Brabant, Zuid-Holland, Noord-Holland, Gelderland en Limburg. De provincies met de minste standplaatsen (minder dan 200) zijn te vinden in Flevoland, Groningen en Friesland.
Ruim vijftig gemeenten in Nederland hebben nul woonwagenstandplaatsen, en 19 gemeenten hebben er meer dan honderd. Daarvan spant de gemeente Apeldoorn met ruim driehonderd standplaatsen de kroon.
‘Beleidsvorming moet
niet leiden tot een
papieren werkelijkheid’
Uitbreidingsplannen
Van de 212 gemeenten die aan het onderzoek hebben meegewerkt, zeggen slechts 53 gemeenten extra standplaatsen te willen aanleggen. Het gaat daarbij om 411 standplaatsen in totaal. Daarvan zullen 141 standplaatsen de komende twee jaar worden gerealiseerd, binnen drie en vier jaar nog eens 29 en binnen vijf of zes jaar 107. Van 134 standplaatsen is nog niet bekend wanneer ze gerealiseerd worden. Dit kan met andere woorden over drie jaar zijn maar ook over tien jaar.
Om welke gemeenten en hoeveel standplaatsen per gemeente het gaat, wordt helaas niet aangegeven in het onderzoek. Daardoor blijft het lastig te volgen of de uitbreidingsplannen ook echt worden uitgevoerd, en wanneer. Of, zoals de minister zelf ook zegt in haar brief aan de Tweede Kamer: ‘(…) beleidsvorming moet niet leiden tot een papieren werkelijkheid, maar moet resulteren in nieuwe standplaatsen.’
Meest ambitieus
Uit het onderzoek dat de NOS midden vorig jaar onder gemeenten heeft gehouden, bleek overigens dat Apeldoorn de meest ambitieuze uitbreidingsplannen van alle gemeenten heeft: 115 extra standplaatsen binnen vijf jaar. Dat betekent dat één gemeente bijna eenderde van het totaal aantal extra standplaatsen op zich neemt.
Woonwagenbeleid
Uit het onderzoek blijkt verder dat sinds 2018 nog maar 73 gemeenten (34%) woonwagenbeleid hebben vastgesteld. Hoeveel gemeenten al voor 2018 woonwagenbeleid hebben ontwikkeld is niet bekend. Tenminste 105 gemeenten hebben onderzoek gedaan naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen.
Argumenten gemeenten
Veel gemeenten geven aan dat zij moeite hebben met het realiseren van nieuwe woonwagenstandplaatsen, onder meer door de onrendabele top. Dat houdt in dat de kosten voor ontwikkeling en exploitatie niet binnen de afschrijvingstermijn kunnen worden terugverdiend. Dat geldt overigens ook voor sociale huurwoningen, zoals welwillende corporaties al vaker hebben aangegeven in Het Wiel. Bovendien werken veel gemeenten en corporaties nog met een afschrijvingstermijn van 20-25 jaar, in plaats van de 50 jaar die reëler is voor de beter geïsoleerde woonwagens van tegenwoordig. Andere redenen die genoemd worden zijn: een tekort aan locaties waar nieuwe standplaatsen kunnen komen, en ook wordt door sommige gemeenten moeizaam contact met bewoners genoemd.
Ondersteuning Rijk
De meerderheid van de gemeenten wil graag ondersteuning van het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij het ontwikkelen van standplaatsen. Er blijkt vooral behoefte aan goede voorbeelden, bijvoorbeeld van behoefteonderzoek, de toewijzing van standplaatsen of een regionale aanpak.
Minister Ollongren wil daarom een ondersteuningsprogramma opzetten dat deze voorbeelden verzamelt en verspreid. Verder gaat de minister een objectief onderzoek laten uitvoeren naar de kosten van een standplaats en de woonwagen. Zodat gemeenten en woningcorporaties beter geïnformeerd met bewoners het gesprek kunnen aangaan.
Extra geld
Ook is er voor dit jaar vijftig miljoen euro vrijgemaakt voor huisvesting voor een aantal doelgroepen. Een van die doelgroepen zijn woonwagenbewoners, aldus de minister. Gemeenten kunnen een beroep doen op de regeling voor het realiseren van nieuwe standplaatsen. De gemeente Enschede heeft dit vorig jaar al gedaan (zie Wiel 6-2020).
Motie Öztürk
Op 15 oktober 2020 riep Tweede Kamerlid Öztürk van Denk in een motie de regering op in overleg te gaan met gemeenten om te zorgen dat er voldoende woonwagenstandplaatsen komen. De motie werd door alle partijen gesteund, behalve PVV, Forum voor Democratie en Van Haga. In antwoord op de motie schrijft minister Ollongren dat geregeld overleg is met de VNG over het standplaatsenbeleid. Ook is met medefinanciering van het ministerie de Wegwijzer gemeentelijk woonwagen-en standplaatsenbeleid van de VNG ontwikkeld en zullen enkele bijeenkomsten worden georganiseerd. Verder laat minister Ollongren weten dat ze de herhaalmeting naar alle gemeenten stuurt en hen gaat wijzen op de ondersteuning die ze hen gaat bieden.
Horende doof
Aan goede wil bij demissionair minister Ollongren dus geen gebrek. Maar het zijn en blijven de gemeenten die, samen met de woningcorporaties, stappen moeten zetten in de praktijk. Er zijn gemeenten die dat inmiddels hebben gedaan en gemeenten die er serieus mee bezig zijn. Maar er zijn ook gemeenten die zich ziende blind en horende doof houden. Te beginnen met de meer dan honderd gemeenten die aan geen van beide onderzoeken van het ministerie hebben meegewerkt. Om ook die gemeenten te bereiken is waarschijnlijk nog extra inspanning nodig van het Rijk.
Dit is een ingekorte versie van een artikel uit Het Wiel 3-2021.
De genoemde cijfers uit het onderzoek zijn bij benadering. Dat komt omdat slechts 212 van alle 355 benaderde gemeenten aan het onderzoek hebben meegewerkt. Ter vergelijking: aan het eerste onderzoek uit oktober 2018 namen nog 310 gemeenten deel. Deze 310 gemeenten hadden toen samen 7.723 standplaatsen. In opdracht van het ministerie van BZK heeft het Kadaster na het eerste onderzoek een inventarisatie gemaakt van het aantal standplaatsen in alle gemeenten. Met die informatie zijn de ontbrekende gegevens van de resterende 117 gemeenten aangevuld in het nieuwe onderzoek. De gegevens van het Kadaster kunnen echter wat afwijken van de werkelijke situatie.