WOONWAGENSTANDPLAATSEN: over nooit ingewilligde beloftes en gegoochel met cijfers
De gemeenten die al meer dan twintig jaar een tekort hebben aan woonwagenstandplaatsen, zijn daar vaak zelf niet van op de hoogte. Minder dan de helft van de gemeenten is zich daar wel van bewust, maar heeft dat tekort doorgaans niet aangevuld. Dat blijkt uit een rondgang die journalist Inge Oosterhoff voor onderzoeksprogramma Pointer heeft gedaan langs de 46 zogenoemde ‘tekortgemeenten.’
De gemeenten zijn eind 1998 door toenmalig staatssecretaris Remkes van VROM aangewezen als gemeenten waar een substantieel tekort is aan woonwagenstandplaatsen. Die tekorten varieerden van minimaal 16 standplaatsen in vier gemeenten, tot 153 standplaatsen in de gemeente Den Haag.
Rijksopgave: 1710 extra standplaatsen in 1998
Om de tekorten in te lopen, moesten de 46 gemeenten gezamenlijk 1710 extra standplaatsen aanleggen, aldus de opgave van het rijk.
Eind 2000 komt staatssecretaris Remkes op verzoek van de Tweede Kamer met nieuwe cijfers. Het tekort aan standplaatsen over alle gemeenten in Nederland blijkt dan 2.508. En het werkelijke tekort is waarschijnlijk nog veel groter, schreven we begin 2001 al in Het Wiel, omdat nog geen derde van alle gemeenten een aparte wachtlijst voor standplaatszoekenden bijhield op dat moment.
Uit het onderzoek van de staatssecretaris bleek ook dat er eind 2000 in ons land 9.618 woonwagenstandplaatsen waren, waarvan 701 een tijdelijke of illegale status hebben.
Lees ook: Standplaatsentekort nog vele jaren in stand (Het Wiel 2-2001)
Slecht 335 extra standplaatsen sinds 1998
Inge Oosterhoff heeft voor Pointer – het platform voor onderzoeksjournalistiek van KRO-NCRV- in kaart gebracht hoe de 46 tekortgemeenten zijn omgegaan met de opgave die er sinds 1998 voor hen lag. Daarvoor zijn de cijfers uit dat jaar vergeleken met de cijfers die de gemeenten zelf hebben opgegeven bij de eerste Monitor woonwagenstandplaatsen van het ministerie van BZK. Deze zogeheten ‘nul-meting’ gaf de stand van zaken per 1 januari 2018 weer.
Uit het onderzoek van Pointer blijkt dat het tekort in de afgelopen twintig jaar in slechts acht van de 46 gemeenten is aangevuld. Maar liefst zestien gemeenten hebben het aantal standplaatsen zelfs verder afgebouwd. De grootste afname is, volgens het overzicht, te zien in Maastricht (-85) en Amsterdam (-77).
Slechts 335 extra plekken
Uit het Pointer-onderzoek is ook op te maken dat in de 46 gemeenten samen 644 standplaatsen zijn bijgekomen sinds 1998, en 309 standplaatsen zijn opgeheven. Daarmee komt de daadwerkelijke toename in de tekortgemeenten uit op 335 standplaatsen. Dat is nog geen vijfde deel van het totale tekort van 1.710 standplaatsen in de 46 gemeenten in 1998, en nog geen zevende deel van het minimale landelijke tekort van 2.508 standplaatsen uit 2000.
Wisselend omgaan met behoefte
Het onderzoek van Pointer bevestigt het beeld dat gemeenten wisselend omgaan met de oproep van minister Ollongren van BZK om vaart te maken met de aanleg van woonwagenstandplaatsen. Uit onderzoek van de gemeente Apeldoorn is gebleken dat er behoefte is aan 115 extra woonwagenstandplaatsen. De gemeente wil die 115 ook gaan realiseren, binnen een termijn van vijf jaar
In Maastricht blijkt de behoefte de komende tien jaar 43 tot 58 standplaatsen. Toch besluit de gemeente om tot 2030 slechts 18 standplaatsen bij te bouwen. Dit “om het zicht op een woning voor beide partijen (sociale huurwoningen en standplaatsen, red.) zoveel mogelijk gelijk te trekken, zoals gevraagd door minister Ollongren”, stelt Maastricht.
Ook Amsterdam, waar na Maastricht de meeste standplaatsen zijn verdwenen sinds 1998, wordt bekeken hoe de wachttijd voor een standplaats en sociale huurwoning gelijk getrokken kan worden. “Maar zoals de woordvoerder zelf al aangeeft: In Amsterdam is de wachttijd voor een sociale huurwoning echter gigantisch.”
“Dan denk je: Ik kan níet tekenen en blijven staan totdat ze komen
met de knijpers. Maar als ik niet dat huis kies, waar kom ik dan
terecht met m’n kinderen.”
(Natasja Schneider, voormalig bewoonster Escamplaan Den Haag)
Noodgedwongen in huizen
Terwijl gemeenten zich buigen over de vraag hoe en of ze standplaatsen gaan bijbouwen, wonen steeds meer woonwagenbewoners noodgedwongen bij hun ouders in, of in reguliere woonhuizen. Zoals de 31-jarige Joke Mentzij, die sinds afgelopen zomer met haar oom een protestkampje in Roosendaal bezette. Of Natasja Schneider (51) die opgroeide op de Escamplaan in Den Haag. Dit woonwagencentrum, met zo’n zestig huishoudens, zou eigenlijk moeten worden opgeknapt en heringericht. Zo was het de bewoners ook beloofd. Maar in plaats daarvan besloot de gemeente Den Haag het woonwagencentrum op te heffen om er een nieuwe woonwijk te kunnen aanleggen. Een aantal bewoners had geluk en kreeg elders in de gemeente een standplaats. Maar veel bewoners werden gedwongen hun intrek te nemen in een huis, zoals ook Natasja.
Lees en beluister de verhalen van Joke, Natasja en Angelo
op de website van Pointer.
Monitor BZK
Het ministerie van BZK stuurt naar verwachting in februari of maart de tweede monitor met aantallen woonwagenstandplaatsen per gemeente naar de Tweede Kamer. Bij de eerste monitor konden de gegevens van slechts 310 van de (toen nog) 380 gemeenten verkregen worden. Die 310 gemeenten hadden samen 7.723 woonwagenstandplaatsen op 1 januari 2018, bleek uit het onderzoek dat is uitgevoerd door Companen.
Weinig vooruitgang
Uit signalen uit het veld, het onderzoek van de NOS en nu ook weer het onderzoek door Pointer, kan al worden voorspeld dat er nog bitter weinig voortgang is geboekt met de aanleg van nieuwe woonwagenstandplaatsen. Wel hebben meerdere gemeenten, veelal onder druk van woonwagenbewoners, vorig jaar eindelijk plannen voor uitbreiding gepresenteerd. In 2020 bespraken we in Het Wiel onder meer de uitbreidingsplannen van Roosendaal + 15, Rotterdam + circa 25 tot 45 en (in het laatste nummer) Apeldoorn + 115, Emmen + 33, Weert + minimaal 20, Enschede + 20, Smallingerland + 15, Deventer + 14, Alphen + 12, Terneuzen + 6 of 7. En daarnaast de uitbreidingsplannen in de regio Noordwest-Brabant waar gemeenten gezamenlijk de tekorten willen gaan oplossen.
Druk op de ketel
Gezien de behoefte die er is, zijn het vooralsnog druppels op een gloeiende plaat en gaat het woonwagenbewoners allemaal veel te traag. Maar het is alvast een begin waar hopelijk snel en veel meer gemeenten een voorbeeld aan gaan nemen. En waar nodig, met wat meer druk op de ketel vanuit het ministerie.
Zie ook:
Overzicht aantallen standplaatsen per gemeente
Waarom standplaatstekorten al decennialang niet worden aangepakt. En waarom dat wel zou moeten, volgens internationale en nationale verdragen, rapporten en oordelen. Door Pointer.
De stand van zaken – Tien jaar na afschaffing van de Woonwagenwet (Wiel 1-2009)
Gegoochel met cijfers
Zoals we vorig jaar schreven in Wiel 5, blijft het lastig een goed beeld te krijgen van het aantal woonwagenstandplaatsen. Gemeenten willen, al dan niet bewust, nogal eens goochelen met de cijfers.
De gemeente Groningen, die ook wordt aangehaald in het artikel van Pointer, is een in het oog springend voorbeeld daarvan. Volgens de opgave van de gemeente aan het ministerie van BZK had de Groningen 136 standplaatsen per 1 januari 2018. In juni 2020 heeft ook de NOS onderzoek gedaan naar het aantal standplaatsen onder alle gemeenten. Toen gaf de gemeente Groningen aan 145 standplaatsen te hebben, plus 100 doelgroepwoningen. En uit de tabel van Pointer komt weer een ander beeld naar voren. Volgens de opgave van de gemeente zouden er 79 standplaatsen zijn bijgebouwd sinds 1998 (toen 125 standplaatsen), waarmee het totaal op 204 uitkomt.
Ook de gemeente Emmen verstrekt uiteenlopende aantallen. Had Emmen volgens het BZK-onderzoek 111 standplaatsen, tegenover de NOS journalisten geeft de gemeente 150 standplaatsen op, 39 meer. Dit is inclusief drie nieuwe standplaatsen die tussen het BZK-onderzoek en NOS-onderzoek gepland stonden. Tegenover Het Wiel bevestigt de gemeente in december dat het totaal 150 is (Wiel 6-2020).
De gemeente Groningen heeft in de twee jaar tussen beide onderzoeken overigens geen extra standplaatsen aangelegd. Datzelfde geldt voor de gemeente Amsterdam. Toch zit ook hier een aanzienlijk verschil tussen de opgave aan BZK (192) en aan de NOS (221). Ook andere gemeenten verstrekken uiteenlopende cijfers, al zijn de verschillen niet zo groot als bij bovengenoemde voorbeelden.
Het wachten is nu welk beeld naar voren komt uit de vervolg-monitor van het ministerie van BZK naar het aantal woonwagenstandplaatsen. Volgens een medewerker van bureau Companen, dat het onderzoek uitvoert, wordt dit keer in elk geval een uitsplitsing gemaakt naar woonwagenstandplaatsen, woonwagenwoningen en doelgroepwoningen per gemeente. Om verdere misverstanden en onduidelijkheden te voorkomen.